Wijkvereniging Vogelzang | |
Het verhaal van Cor Loen |
|
startpagina | nieuws | wijkhistorie | huizen en bewoners | wijkverhalen | luchtfoto's |
|
Bijna 65 jaar geleden kregen wij als jonge kinderen voor het eerst echt met de oorlog te maken. Wij woonden in Renkum, een dorpje vlak bij Arnhem. Op 17 september 1944 brak de hel los: de slag om Arnhem, operatie Market Garden, was begonnen. Ons gezin, mijn moeder en mijn stiefvader en vier kinderen [mijn eigen vader sneuvelde als soldaat in mei 1940 en mijn moeder en vier kinderen bleven achter; in augustus 1944 hertrouwde zij, een maand voor de évacuatie], moest na 14 dagen in onze kelder gezeten te hebben, evacueren. Zoals vele families liepen wij toen onder het schieten door naar veilige oorden. Dat werd Veenendaal. Ik was als oudste kind 11 jaar en mijn jongste zusje pas 5 jaar. Wij werden ondergebracht in een school, maar door de omstandigheden, irritaties van mensen onder elkaar en dergelijke, zijn wij verder getrokken en gaan zwerven. Via een boerderij in Overberg, en een contact met een ander familielid, die vertelde dat zij in Bilthoven zaten en het goed hadden, besloten mijn ouders om ook naar Bilthoven te gaan. Weer lopend en met een klein wandelwagentje voor het jongste kind, dus richting Bilthoven. Als kinderen begrepen wij er toen weinig van. Toch hebben die gebeurtenissen een onuitwisbare indruk bij ons achtergelaten, vooral op latere leeftijd. Hoe vaak het nu nog in onze gesprekken en verhalen voorkomt! Zelfs onze kleinkinderen werd het menigmaal verteld. Om op mijn verhaal terug te komen, toen wij laat in de namiddag in Bilthoven arriveerden, was onze eerste gang naar het evacuatiebureau aldaar. Op dezelfde avond werd er nog voor onderdak gezorgd, maar wel moest het gezin uit elkaar. Het werd verdeeld over drie adressen; mijn broer en zus elders in de buurt. Wij kwamen bij een familie op de Koekoeklaan en de anderen in de dwarsstraat. De volgende dag ging mijn moeder op zoek naar het familielid die ons de tip over Bilthoven had gegeven. Zij waren eerder in een boerderij vlakbij een spoorwegovergang ondergebracht [dat zal de Leyenhoeve of Leyenoord zijn geweest, GB]. Het was een groot gezin, 15 personen. Maar in de tussentijd waren zij ook weer herplaatst en ze zaten nu in een school aan de Leyenseweg. Het duurde maar enkele dagen en ons gezin was weer compleet. Wij trokken bij onze familie in, dat was in november 1944, niet wetende wat ons nog te wachten stond. In de school zaten nog enkele andere families uit Arnhem, Wageningen en Renkum. Ik weet zelfs hun familienamen nog: familie van Schaik, familie Meynen, familie v. Harn uit Wageningen, familie v.d. Ende uit Arnhem, familie Jacobs, familie de Roos. Wij werden ontvangen door het schoolhoofd, de heer Lukkien, en ene mijnheer Terstal, waar wij het meeste mee te maken zouden krijgen. Wij zaten in de meest linkse klas, pal tegen de grote deuren van een gymnastieklokaal, tegenover de toiletten. Als men onze klas in ging was de linkerkant gereserveerd voor het slapen. In de hele lengte van de klas lag er stro, tegengehouden door wat opstaande planken. Rechts stonden er twee lange dissen met dito lange zitbanken. Er was een kachel, een allesbrander, maar er werd alleen hout gestookt. De kachel stond bijna halverwege de klas, een meterslange pijp op een halve meter hoogte. Wij kregen dagelijks bezoek van een tractor met bussen eten van een gaarkeuken uit De Bilt. Maar naarmate de tijd vorderde werd het eten slechter en op het eind konden zelfs die mensen het niet meer bolwerken, en kwamen ze sporadisch wat pap of een soort soep brengen. Ik heb het zelfs meegemaakt dat op een zondagmorgen bekend werd dat bij de bakkerij Roodvoets wat brood kon worden afgehaald. Iedereen ging daar naar toe en kreeg een miniem plakje brood zolang de voorraad strekte, het was wel eenmalig. Toen ik de foto’s van de Leyenseweg school en het rijtje huizen er tegenover zag op mijn computer, kwam alles in een klap terug: de namen Van Spankeren, het winkeltje bakker Roodvoets, en een soort restaurant iets verder aan een dwarsweg, Brands of iets dergelijks [later de Schouw, nu het Wijn en Spijslokaal, GB]. Daar weet ik verder nog over te vertellen dat destijds onze stiefvader een handkar op de kop kon tikken via iemand die iets te maken had met dat restaurant. Mede door die handkar kan men zelfs spreken van een misschien wel levensreddend feit. Toen de honger op het hoogtepunt was besloot mijn moeder om samen met een bejaarde en een 14 jarige jongen (jonge mannen kon niet vanwege de razzia’s), met de handkar helemaal naar het noorden (Coevorden) te gaan. De zogenaamde hongertochten. Er was genoeg geld om daar bij boeren aardappelen te kopen. En dat gebeurde. Zij bleven ruim een week weg (overnachtingen net hoe het uitkwam) en het lukte, zelfs tot tweemaal toe. Dan hadden wij weer een paar dagen wat eten. Maar de prijs was hoog; moeder was na de laatste keer zo verzwakt dat zij een week lang niet van het stro afkwam en het bleef dus daarbij. Mijn jongere broer en ik waren zelden thuis in die school, wij waren constant bezig met langs de straten te gaan en om wat eten te vragen. Maar wel apart: twee is teveel. En soms lukte dat. Ik had drie adresjes waar ik zelden voor niets kwam. Aan de grote straatweg stond een groot huis waar Duitsers in zaten. Op de voorgevel stond de naam “De Beuk”, staat dat er nog? [ja, dat is de villa tegenover het gemeentehuis Jagtlust, GB]. Twee of drie keer in de week kreeg ik dan een stuk zurig brood (kuch). Vaak bewaarde ik dan wat voor thuis, maar dat moest wel stiekem gebeuren, de afgunst van de andere familieleden was groot. Als wij ‘s avonds gingen slapen stopte moeder ons onder de dekens en jassen dan iets toe, wat we oppeuzelden. Een ander vast adres had ik elders. Naast de school liepen twee wegen naar beneden richting spoorlijn en station [Spoorlaan en Middellaan, GB], daar was een soort plantsoentje en daar zaten ook Duitse soldaten en meestal kreeg ik ook daar wel eens wat. Noodgedwongen was ik aangewezen op de Duitsers om in leven te blijven. Evenals de handkar heeft dit toch bijgedragen om te overleven. De dagen en weken sleepten zich voort, wij zaten met een grote groep in onze klas. Wat mij wel is ontgaan is hoe men de kachel brandend hield; hoe men toen aan het (hoofdzakelijk) brandhout kwam is mij duister gebleven. Echt ziek ben ik zelf niet geworden, in tegenstelling van mijn jongste zusje van vijf jaar: zij werd opgenomen in een noodziekenhuis in Bilthoven, en knapte weer op. Het werd december, het is lang geleden. Ik word 76 jaar, en ik wil graag vermelden dat ik respect had en heb voor de heer Lukkien en vooral de heer Terstal. Wat die mensen presteerden onder erbarmelijke toestanden valt niet te beschrijven. Voor de kinderen van de évacués werd een Sint Nicolaasfeest georganiseerd. Op een platte wagen met twee paarden ervoor werden wij langs Inventum naar De Bilt gebracht, voortdurend turend naar de lucht of er geen vliegtuigen in aantocht waren. Dat was een tweede natuur geworden (steeds de lucht in de gaten te houden), wij hadden al een bombardement meegemaakt en gezien vanuit de school. Bij het treinstation in de buurt stonden enkele huizen waar veel Duitsers zaten, dus de schrik zat er wel in. Dus wij naar De Bilt waar we het feest vierden in een grote zaal. Wij kregen wat snoep, dat was wat! De kerstdagen naderden, wie dacht daar aan in zo’n benarde tijd: de heren Lukkien en Terstal. Hoe het in de rest van de school is gegaan weet ik niet, maar in onze klas werd de Kerst gevierd. Het is zelfs zo dat de heer Terstal persoonlijk het kerstverhaal vertelde. Onder doodse stilte werd ernaar geluisterd, groot en klein, gelovig of niet, er werd met aandacht geluisterd. Inmiddels was het 1945 geworden, niemand wist precies wat er elders gebeurde in de extreme hongerwinter. Toen op een dag was iedereen in rep en roer. Vliegtuigen (heel laag vliegend) vlogen met een slakkengangetje over ons heen. Er werd niet op geschoten of iets dergelijks, nee, zij gooiden wat naar beneden, voedsel naar later bleek. Ik zal nooit de dag vergeten dat onze stiefvader de klas binnenkwam met een tas met etenswaren, witte broden, kaas e.d., en chocola natuurlijk. Toen was het grootste leed geleden, niet lang daarna kwamen de tommys met hun tanks, motoren en jeeps over de hoofdweg Bilthoven binnen gereden. Een paar weken later, moeder wilde beslist naar huis, zijn wij tegen een advies van dat mag nog niet, weer lopend met onze handkar richting Renkum gegaan, en met een tussenstop van enkele dagen in Elst (Utrecht) eindelijk weer in ons kapotgeschoten dorp gearriveerd. Cornelis Loen, oktober 2008 Aangepast op
20-07-2019
|